Column-Privé-verslaafde

“Wat ben jij dom,” zuchtte een collega enige tijd geleden. Ik had net verteld dat ik een pakje voor een kennis mee had genomen, toen ik naar Nederland op vakantie ging. “Zelfs voor de buurman die op je huis past terwijl je weg bent, neem je geen pakjes mee,” zei mijn collega. Als rechtbankverslaggever wordt hij bijna dagelijks geconfronteerd met mensen die best bereid waren om een cadeautje voor een jarige achterneef mee te nemen. “Vond u het zelfs niet een béétje verdacht dat die knuffeldinosaurus uw handbagage tien kilo zwaarder maakte,” vraagt de rechter tevergeefs.

Dit wordt geen zonnig stukje. Curaçao fungeert vooral als doorvoerhaven van drugstransporten. Maar ook de handel in en de consumptie van drugs op het eiland is voor velen een bron van ergernis. Het afkickcentrum heeft plaatsgebrek en van de geplande opvangbarakken moeten zelfs de bouwplannen nog getekend worden. Experimenten met gratis heroïne of methadonbussen bestaan hier niet.

De klant van een drugsdealer voelt zich alleen koning, zolang zijn dagelijkse behoefte aan drugs bevredigd is. Daarna gaat hij op zoek naar zijn eigen klanten. Om in ruil voor een kleine vergoeding de weg te wijzen of een taxi aan te houden. Lukt dat niet, dan wordt gebedeld om een gulden… twee kwartjes… “Een dubbeltje dan? Ik heb de hele dag nog niet gegeten, man! Zie je dan niet hoe dun ik ben?”

Gedurende de eerste paar weken op het eiland, gaf ik uit medelijden een of twee gulden in de hoop dat ik ze daarmee van de laatste optie afhield; het genodigde geld met of zonder geweld te stelen. Maar langzamerhand begon ik die smekende ogen steeds vervelender te vinden. Als ik zei geen Papiaments te spreken, dan antwoordden ze: “Nederlands, English, Español, Deutsch?” Als ik de gevraagde gulden in mijn broekzak zocht, dan was het: “Ik bedoel eigenlijk twee gulden.” Verslaafden van wie de kleren niet al te zeer versleten waren, knoopten een gesprek aan om dat te beëindigen met: ” Oh ja, heb je trouwens een gulden voor me?” Tijdens mijn dagelijkse wandeling van het busstation naar mijn werk door de stad en weer terug, hoorde ik deze smoezen, leugens en smeekbedes gemiddeld vijftien keer. En dagelijks vijftien keer een gulden geven, vind ik persoonlijk te veel.

De Curaçaoënaar heeft daar inmiddels wat op gevonden. Vermijd oogcontact en je wordt niet aangesproken. Jaag de verslaafden weg, door te informeren naar de reden van hun verslaving of door zelf om geld te vragen. Maar ik blijf me machteloos en schuldig voelen als ik – naar mijn idee – door het vermijden van oogcontact iemands menswaardigheid ontken.

Ook voor het afkopen van dit schuldgevoel is er een oplossing. Veel mensen en bedrijven hebben namelijk hun privé-verslaafde. De autowasverslaafde, die dagelijks alle auto’s op de parkeerplaats van een bepaald bedrijf wast en het terrein tevens bewaakt. De verslaafde die de stoep voor een winkel schoonveegt. De verslaafde die bij zijn vaste café of snackbar elke keer op een kleine bijdrage kan rekenen. De verslaafde van Scharloo, die precies weet wat er in deze wijk gebeurt en je in ruil voor een gulden vertelt waar de huidige verblijfplaats is van je mountainbike. Of de tuinmanverslaafde.

Zelf ontkom ik niet aan de man die iedere keer “amigo” schreeuwt als hij me ziet en mij als zijn vriend beschouwt sinds ik hem ooit drie dagen achter elkaar geld gaf. In ruil voor een gulden of sigaret voel ik me een dag niet schuldig over het feit dat ik een bijdrage lever aan zijn verslaving in plaats van hem eraf te helpen. Typisch Curaçaos is het misschien niet, maar het toont aan dat op dit zonnige eiland niet alles paradijselijk is. Wie daar van uitgaat, is pas echt dom.

Column voor GDP-kranten, 1998