Mysterie van Bramenlaan 5

Er is ingebroken bij de familie De Beer. Er worden zes geitjes en twee mensenkinderen vermist. En wie heeft de huisjes van de biggen verwoest? De nieuwsgierige menigte, de altijd oplettende marktkoopvrouw en de politiehonden helpen bij het oplossen van dit mysterie.

Script voor toneelstuk ‘Het mysterie van Bramenlaan 5’, uitgevoerd door toneelgroep Spetters van het Maaswaal College in Wijchen op 6, 8 en 9 april 2014

Exhibition and Art Diary ‘A Breast or Two’

A Breast or Two
Opening ‘A Breast or Two’ in Mon Art Gallery

”I lost one breast… then two. Followed by losing my identity. Then wondered where my soul had wandered off to,” schrijft Nicole Grimmelt in A Breast or Two. Deze tekst inspireerde meer dan veertig kunstenaars en ontwerpers tot het maken van een schilderij, een foto, een beeld of een sieraad. Hun schilderijen worden geëxposeerd in Mon Art Gallery en zijn opgenomen in de Art Desk Diary 2013 (Mon Art Productions) samen met enkele gedichten van Grimmelt en een korte toelichting van elke kunstenaar. Deze teksten werden geschreven door Grimmelt en 2 Sides Media.

De opbrengst uit de verkoop van de unieke collectie kunstwerken is deels bestemd voor de afdeling hemato-oncologie van het Sint Elisabeth Hospitaal op Curaçao.

Carnaval (Snèkboek)

Het rook er al onfris op het moment dat we aankwamen, ook al waren we vroeg. Er was nog voldoende ruimte om te parkeren in een straat op tien minuten afstand van de Roodeweg in Otrobanda. Slechts een handvol mensen liep op straat. Het probleem was dat er op de wc behalve geen licht ook geen water was om door te trekken.

Walm

Twee uur later was het aanzienlijk drukker en elke keer als de wc-deur openging, kwam er een walm naar buiten die ons deed verlangen naar de stank van de raffinaderij. Het liefst zouden we naar binnen rennen, snel onze behoefte doen en dan weer weg rennen. Een grote ijskast op de geïmproviseerde porch dwong ons echter om uiterst behoedzaam en langzaam zijwaarts de wc te benaderen. Het was achteraf maar goed dat het licht het niet deed.

Nog eens twee uur later was het zowel bij deze geïmproviseerde snèk als op straat razend druk. De drank vloeide rijkelijk en bekenden en familieleden begroetten elkaar met een houding ergens in het midden tussen grenzeloos enthousiasme en gereserveerde terughoudendheid. Een halve cirkel met een middellijn van vier meter rondom de wc bleef leeg, als een eiland binnen de mensenmassa. Een enkeling waagde noodgedwongen de gok, het gezicht vertrokken van afschuw.

Toen de optocht eindelijk in aantocht was, leek de stank raar genoeg verminderd te zijn. Zonder al te veel protest lieten we ons door de politie met zachte dwang naar beide kanten van de straat dirigeren, ook naar de plek waar voorheen nog niemand wilde staan.

Een week later was de snèk verdwenen en rook de straat weer gewoon naar straat.

Otti Thomas

Uit: Snèkboek, 2008

Snèkboek

Officiële presentatie Snèkboek
Alex Rosaria, Herman van Bergen, Bob Adriaans, Otti Thomas

Curaçao heeft honderden snèks; soms duidelijk zichtbaar langs de weg als een nieuw stukje architecteur opgetrokken uit beton en hout, soms alleen bekend bij vaste klanten, verborgen op een erf tussen een aantal woonhuizen of in een woonkamer, soms vermomd als kroeg. Hooggelegen met een uitzicht op huizen, bomen en heuvels in de wijde omtrek, midden in het centrum tussen winkels, naast af- en aanrijdende bussen of onder de rook van de raffinaderij. Tussen de autowrakken of aan de kust met uitzicht op zee.

Honderden verschillende snèks, die incidenteel hun naam delen maar elk hun eigen karakter en klantenkring hebben. Eigenlijk hebben ze slechts een ding met elkaar gemeen, namelijk dat ze een onlosmakelijk deel van de Curaçaose samenleving vormen.

Otti Thomas

Fragment uit inleiding Snèkboek, Herman van Bergen e.a. 2008

Column-Privé-verslaafde

“Wat ben jij dom,” zuchtte een collega enige tijd geleden. Ik had net verteld dat ik een pakje voor een kennis mee had genomen, toen ik naar Nederland op vakantie ging. “Zelfs voor de buurman die op je huis past terwijl je weg bent, neem je geen pakjes mee,” zei mijn collega. Als rechtbankverslaggever wordt hij bijna dagelijks geconfronteerd met mensen die best bereid waren om een cadeautje voor een jarige achterneef mee te nemen. “Vond u het zelfs niet een béétje verdacht dat die knuffeldinosaurus uw handbagage tien kilo zwaarder maakte,” vraagt de rechter tevergeefs.

Dit wordt geen zonnig stukje. Curaçao fungeert vooral als doorvoerhaven van drugstransporten. Maar ook de handel in en de consumptie van drugs op het eiland is voor velen een bron van ergernis. Het afkickcentrum heeft plaatsgebrek en van de geplande opvangbarakken moeten zelfs de bouwplannen nog getekend worden. Experimenten met gratis heroïne of methadonbussen bestaan hier niet.

De klant van een drugsdealer voelt zich alleen koning, zolang zijn dagelijkse behoefte aan drugs bevredigd is. Daarna gaat hij op zoek naar zijn eigen klanten. Om in ruil voor een kleine vergoeding de weg te wijzen of een taxi aan te houden. Lukt dat niet, dan wordt gebedeld om een gulden… twee kwartjes… “Een dubbeltje dan? Ik heb de hele dag nog niet gegeten, man! Zie je dan niet hoe dun ik ben?”

Gedurende de eerste paar weken op het eiland, gaf ik uit medelijden een of twee gulden in de hoop dat ik ze daarmee van de laatste optie afhield; het genodigde geld met of zonder geweld te stelen. Maar langzamerhand begon ik die smekende ogen steeds vervelender te vinden. Als ik zei geen Papiaments te spreken, dan antwoordden ze: “Nederlands, English, Español, Deutsch?” Als ik de gevraagde gulden in mijn broekzak zocht, dan was het: “Ik bedoel eigenlijk twee gulden.” Verslaafden van wie de kleren niet al te zeer versleten waren, knoopten een gesprek aan om dat te beëindigen met: ” Oh ja, heb je trouwens een gulden voor me?” Tijdens mijn dagelijkse wandeling van het busstation naar mijn werk door de stad en weer terug, hoorde ik deze smoezen, leugens en smeekbedes gemiddeld vijftien keer. En dagelijks vijftien keer een gulden geven, vind ik persoonlijk te veel.

De Curaçaoënaar heeft daar inmiddels wat op gevonden. Vermijd oogcontact en je wordt niet aangesproken. Jaag de verslaafden weg, door te informeren naar de reden van hun verslaving of door zelf om geld te vragen. Maar ik blijf me machteloos en schuldig voelen als ik – naar mijn idee – door het vermijden van oogcontact iemands menswaardigheid ontken.

Ook voor het afkopen van dit schuldgevoel is er een oplossing. Veel mensen en bedrijven hebben namelijk hun privé-verslaafde. De autowasverslaafde, die dagelijks alle auto’s op de parkeerplaats van een bepaald bedrijf wast en het terrein tevens bewaakt. De verslaafde die de stoep voor een winkel schoonveegt. De verslaafde die bij zijn vaste café of snackbar elke keer op een kleine bijdrage kan rekenen. De verslaafde van Scharloo, die precies weet wat er in deze wijk gebeurt en je in ruil voor een gulden vertelt waar de huidige verblijfplaats is van je mountainbike. Of de tuinmanverslaafde.

Zelf ontkom ik niet aan de man die iedere keer “amigo” schreeuwt als hij me ziet en mij als zijn vriend beschouwt sinds ik hem ooit drie dagen achter elkaar geld gaf. In ruil voor een gulden of sigaret voel ik me een dag niet schuldig over het feit dat ik een bijdrage lever aan zijn verslaving in plaats van hem eraf te helpen. Typisch Curaçaos is het misschien niet, maar het toont aan dat op dit zonnige eiland niet alles paradijselijk is. Wie daar van uitgaat, is pas echt dom.

Column voor GDP-kranten, 1998

 

Column-Haring met Kokosnoot

Bundel met columns van GDP Standplaats
Bundel met columns van GPD Standplaats

,,Waarom stopt de bus niet als ik met mijn hand zwaai”, vroeg een Nederlandse vriend, die onlangs gedurende drie weken mijn woning als uitvalsbasis voor zijn vakantie gebruikte. Een blanke vriend, moet ik daar voor de volledigheid aan toevoegen. “Ik weet het niet”, zei ik, “maar ik heb al vaker gehoord dat sommige buschauffeurs niet voor blanke mensen stoppen.” Dat weet ik – een Nederlander met melkchocolade-bruine huid – niet uit ervaring, maar ik heb het van horen zeggen.

Ik heb ook van horen zeggen, of ergens gelezen, dat die gierige Nederlanders zich overal mee willen bemoeien, het altijd beter weten en op hun eigen nuchtere manier ontzettende druktemakers zijn. Misschien heb ik het me zelf wel eens horen zeggen. Antillianen zijn zo relaxed, dat je ze rustig als lui kunt bestempelen, maar ze zijn wel gezellig en altijd te vinden voor een feestje waar ze dan bijzonder swingend kunnen dansen. Ook dit zouden mijn woorden wel eens kunnen zijn. Ik generaliseer, net als vele anderen.

Culturen

Ik ben al maanden bezig om uit te vinden, hoe dat nu precies zit met de Nederlanders, de Antillianen en de relatie tussen hen. Soms denk ik dat er helemaal geen uitwisseling van culturen is. Je kunt op Curaçao de typische Hollandse huisjes, zoals aan de Handelskade in Willemstad bezichtigen. Daar kun je komen via een lange omweg door de Rembrandtstraat, langs het Wilhelminaplein en over de Julianabrug, terwijl je bij het hotel van Nederlands grootste wegrestaurantketen een broodje haring met uitjes kunt kopen, die de eigenaar misschien wel bij het buitenlandse filliaal van Nederlands bekendste kruidenier heeft gekocht. En daarna met de bus naar een van de stranden, waar weliswaar palmbomen staan, maar waar je vrijwel geen enkele Antilliaan zal tegenkomen terwijl je naar nieuwste hit van Borsato luistert.

Cactus

Je kunt ook met de bus naar het westen van het eiland. Langs het dorpje Tera Kora (Rode Aarde), langs Tera Pretu (Zwarte Aarde), kokosnootmelk drinken bij een kraampje aan de kant van de stoffige weg en dan door een veld vol cactussen naar het strand. Een strandje, waar de enige publieke voorziening een prullenbak is en waar de Antilliaanse families en hun buren uitgebreid barbecueën tussen de kleine roeiboten van vissers, die rond 5.00 uur de zee opvaren om met de gevangen vis hun familie van brood voorzien. En ’s avonds naar een groepje muzikanten luisteren, terwijl een viertal grijze mannen luidruchtig domino speelt, rum drinkt en het leven analyseert. En je komt de hele dag geen blanke tegen.

“Bon dia”, wenste mijn vriend in zijn beste Papiaments een buschauffeur die wel stopte, “goede dag.” “Waar kom je vandaan”, vroeg de buschauffeur en keek in zijn achteruitkijkspiegeltje.
“Nederland.”
“Oh, ik ken ook iemand in Nederland. Koud daar, hè?”
“Nogal. Hier is het lekker warm.”
“Te warm.”
Het gesprek viel dood. Mijn vriend zei niet dat hij het helemaal niet warm vond, maar juist lekker. De chauffeur concentreerde zich, absoluut niet swingend, op het verkeer. Misschien hadden ze een slechte dag. Of misschien zijn Antillianen toch niet zo relaxed en gezellig en Nederlanders toch niet drukdoend en betweterig. Maar let wel: dat heeft u ergens gelezen.

Column voor de Gemeenschappelijk Persdiensten, 1998